Een cel functioneert onder andere via de productie van eiwitten, gecodeerd door de genen aanwezig in deze cel of de naburige cel. Elke cel van een bepaald organisme bevat hetzelfde genoom. Hoe komt het dan dat cellen en weefsels zoveel van elkaar kunnen verschillen? Het antwoord ligt ondermeer in de transcriptie van genen in messenger ribonucleic acid (mRNA), vooraleer deze vertaald worden in eiwitten. Elke humane cel bevat 30 000 genen, waarvan er slechts 5 000 tot expressie komen. De productie van mRNA in een bepaalde cel is dus mede kenmerkend voor de activiteit van het overeenkomstige gen in die cel. Men heeft dit lange tijd bestudeerd door voor elk gen apart te kijken of het aan of uit staat in bepaalde weefsels onder specifieke omstandigheden. Een methode die werd gebruikt, is de northern hybridisatie, waarbij het mRNA van een gel naar een membraan wordt overgebracht en met een specifieke, gemerkte probe wordt gehybridiseerd. Via deze techniek kan men slechts één of enkele probes hybridiseren per membraan, zodat highthroughput analyse onmogelijk is. Highthroughput technieken zijn echter wel noodzakelijk geworden aangezien de genoominformatie enorm is toegenomen. Lees hier het volledige rapport
You must be logged in to post a comment.